Lezen voor de Lijst

Docenten Nederlands - Informatie

 | Werken met de opdrachten

   

Werken met de opdrachten

Bij de meeste boeken uit de titellijsten heeft de redactie opdrachten ontwikkeld. Per boek vind je in principe een of meer opdrachten op het niveau van het boek, op het niveau er direct onder en er direct boven.

Opdrachten op niveau
Hoewel aan elk boek één niveau is toegekend, laten vrijwel alle boeken zich op meer niveaus lezen. Dat noemen we de didactische bandbreedte. Door opdrachten op verschillende niveaus aan te bieden doen we recht aan het boek én aan verschillen tussen leerlingen. Zo kan een N2-lezer bij Erik of Het klein insectenboek een opdracht maken die hem helpt te reflecteren op de vraag of er misschien een boodschap in het verhaal zit. Een N4-lezer merkt dat uit zichzelf wel op en wordt met een N4-opdracht uitgedaagd beter te kijken naar de stijl van Bomans.

Met opdrachten op meer niveaus hoeven leerlingen geen al te grote stappen ineens te zetten. Ze hoeven niet van N2-boeken met N2-opdrachten over te stappen op N3-boeken met N3-opdrachten. In plaats daarvan kunnen ze een N2-boek lezen en een N3-opdracht maken of een N3-boek lezen en een N2-opdracht maken. Zo ontdekken ze al doende of ze al toe zijn aan een volgend leesniveau (zie ook werken met de leesniveaus).  

Wat leerlingen leren
De opdrachten helpen leerlingen hun literaire competentie verder te ontwikkelen. Onervaren lezers merken over Het gouden ei bijvoorbeeld vaak op dat het net lijkt of er in deel 2 een nieuw verhaal begint. Ze zijn nog niet gewend aan ongemarkeerde perspectiefwisselingen. De opdrachten helpen deze lezers om oog te krijgen voor dergelijke literaire procedés.

De opdrachten zijn afgestemd op de specifieke literaire kenmerken van dat ene boek. In Erik of Het klein insectenboek bijvoorbeeld levert het tijdsverloop of de ontwikkeling van de hoofdpersoon weinig problemen op. Interessanter en vooral leerzamer zijn vragen als: wat probeert Bomans duidelijk te maken? Hoe doet hij dat? Maakt het iets uit met welke genreverwachtingen je het boek leest? Wat houdt het veronderstelde 'stilistisch meesterschap' van Bomans in? Kun je Erik beschouwen als een parodie op De kleine Johannes? Waarin verschilt Erik van Koolhaas' dierenverhalen?
Daarin verschillen de opdrachten van die uit methodes, die vaak bij elke tekst dezelfde vragen hebben (bijvoorbeeld: verklaar de titel; beschrijf de ruimte, de personages, de stijl, het perspectief). Dergelijke analytische vragen hebben voor leerlingen vaak weinig betekenis en de zijn de antwoorden te vinden op scholieren.com.
Bovendien zijn de opdrachten afgestemd op de leerling en nodigen ze hem uit zich te verbinden met het boek en zijn eigen (lees)ervaring te betrekken in zijn reflectie daarop.

Goed of fout?
Bij de opdrachten van Lezenvoordelijst ontbreekt bewust een antwoordmodel. Zo’n model heeft immers alleen zin als één of enkele antwoorden goed zijn en alle andere antwoorden fout. Bij veel van onze opdrachten is dit niet het geval. Ten eerste vragen we vaak naar eigen meningen, ervaringen en gedachten van de leerling. Ten tweede zijn de opdrachten gericht op het verwerven van inzichten. Het stellen van vragen is daartoe een middel - het 'juist' beantwoorden geen doel. 

Bovendien kennen verschillende lezers verschillende betekenissen toe, die naast elkaar kunnen bestaan. Op scholieren.com merken leerlingen over Een vlucht regenwulpen bijvoorbeeld op dat de roman gaat over een ongelukkige verliefdheid, eenzaamheid of de dood, maar voor Abdelkader Benali gaat ‘t Harts roman over de zoektocht naar vrijheid. Voor de auteur zelf, overigens, gaat zijn boek over een eenzelvige man die zijn moeder mist. Al deze zienswijzen zijn, mits goed beargumenteerd, verdedigbaar.

Beoordelen van opdrachten
Bij het beoordelen van de opdrachten ligt het werken met de kwalificaties onvoldoende, voldoende of goed het meest voor de hand. Een voldoende geef je als de leerling de opdracht volledig en met inzet heeft uitgevoerd. Een goed kun je geven als de leerling laat zien over het niveau te beschikken dat de opdracht van hem vraagt.
Cijfers geven is af te raden, en zeker een koppeling van een cijfer aan het niveau van de leerling. Dat zou ertoe leiden dat leerlingen met een hoger niveau vanzelf een hoger cijfer krijgen dan leerlingen met een lager niveau - ook als zij de opdracht niet zo goed hebben uitgevoerd. Bovendien hebben leerlingen met een lager niveau geen ‘straf’ (laag cijfer) nodig, maar juist aanmoediging. Bij de beoordeling ‘onvoldoende’ daarentegen dwing je een leerling om zijn werk te verbeteren. Een cijfer voor inzet zou kunnen, maar ook dat stimuleert leerlingen met een onvoldoende niet om hun werk te verbeteren.