Docenten Nederlands 15-18 | niveau 6 | Mijnwerk
Introductie
Kreek Daey Ouwens (Lindeheuvel, 1942) groeide op in de Limburgse mijnstreek. Op vierenveertigjarige leeftijd debuteerde zij met een verhaal in Hollands Maandblad. Na haar eerste dichtbundel Stokkevingers (1991) publiceerde ze diverse bundels waarin ze verhaalfragmenten afwisselt met poëzie. In de fragmenten en gedichten roept ze beelden op van haar jeugd, maar ook van haar latere leven. Net zoals bij herinneringen lopen de tijden door elkaar. Ze publiceerde o.a. Blauwe hemel (2014), Ik wil in mijn huis een raam ik wil het raam dichtdoen (2016), Oefening in het alleenlopen (2017) en Guillaume (2020). Deze laatste bundel werd bekroond met de Herman de Coninckprijs en de vierjaarlijkse KANTL-prijs voor poëzie (van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren). Die prijzen hebben gezorgd voor wat meer publiciteit, die de dichteres zelf nauwelijks opzoekt. Ze heeft wel enkele keren opgetreden op de Nacht van de Poëzie.
Mijnwerk bevat een ruime selectie uit de twaalf bundels die Daey Ouwens sinds haar debuut heeft gepubliceerd, aangevuld met twee nieuwe bundels.
Inhoud
Mijnwerk is geen roman, maar een verzameling dichtbundels, die door de samenhang uiteindelijk toch een geheel vormen en (de flarden van) een verhaal oproepen. In feite voegde Kreek Daey Ouwens met iedere bundel een episode toe aan ‘een kroniek van een familie in scherven’, zoals de ondertitel van Mijnwerk luidt. Personages komen steeds terug: het verwonderde meisje, de dwalende grootmoeder, ‘bijzondere’ broer, afwezige vader, wegkijkende moeder. Ook herhalen bepaalde situaties zich, maar steeds op een iets andere manier: een spelend kind in een wat bedrukte sfeer, met op de achtergrond een zieke grootmoeder of moeder, het zich bewust worden van taal, een sneeuwwit landschap. Het betreft meer beschrijvingen van ruimtes en sferen dan die van gebeurtenissen. Als het al gebeurtenissen betreft, dan worden ze verteld zoals een kind een verhaal zou vertellen: ogenschijnlijk onsamenhangend, maar vooral associatief. Op het omslag van Mijnwerk staat: ‘Veel meer dan een klassiek verzameld werk is Mijnwerk de overtreffende trap van een oeuvre dat altijd al meer heeft willen vertellen dan er op het eerste gezicht staat.’ Er is geen chronologie. Doorgaans is het verwonderde kind het middelpunt van de herinnering. Het kleine meisje observeert haar omgeving en probeert er betekenis aan te geven. Zij is nog niet als volwassene op zoek naar logica en causaliteit, maar ondergaat de sfeer, gebruikt haar zintuigen en probeert betekenis te geven aan wat in haar familie vaak niet uitgesproken wordt. De fragmenten zijn meestal kort, soms in de vorm van poëzie, met veel wit eromheen. Het effect daarvan is dat de lezer, net als het kleine meisje, vanzelf op zoek gaat naar betekenissen die niet direct voorhanden zijn.
Moeilijkheid
Om zich thuis te voelen in Mijnwerk hoeft de lezer het niet van begin tot eind te lezen. Het kan ook gelezen worden zoals je poëzie leest: al bladerend in willekeurige volgorde en bijvoorbeeld beginnen bij de wat toegankelijkere episode Guillaume, om erachter te komen of dit werk bevalt. Mijnwerk is bij uitstek geschikt voor lezers die graag hun eigen verbeelding maximaal inzetten tijdens het lezen. Deze kroniek verkent de uiterste grens van wat weggelaten kan worden. Daarmee bevindt het werk zich op de grens tussen proza en poëzie. Het wit rondom de schaarse tekst heeft minstens hetzelfde gewicht als de tekst zelf. Wie daarvan houdt, zal dit werk fantastisch vinden, maar wie meer houdt van iets dat ingevuld is, zal niet goed weten wat hem overkomt. Aan de andere kant is het ook een geschikt werk om de overstap te maken van proza naar poëzie. De auteur weet namelijk wel haarscherp een heel zintuiglijk beeld neer te zetten. De lezer ziet het voor zich, ruikt, hoort of voelt het bijna en hoeft daar in wezen niet veel voor te doen. Alleen de volgende stap is een onzekere: wat betekent alles? Wie niet bang is voor meerduidigheid en raadsels, zal hier optimaal van kunnen genieten. Voor de leerling die daar juist onzeker van wordt, zal het werk een uitdaging zijn. In het steeds terugkomen van motieven is wat houvast te vinden. De lezer die ervaart dat hij eigenlijk in dezelfde positie verkeert als het kind dat maar moet raden wat er allemaal speelt, ziet ook wat voor vakvrouw Kreek Daey Ouwens is, dat zij zelfs als volwassene in staat is om de wereld van het kind op te roepen. Daarnaast zal dit boek vooral de lezer met een zekere fijngevoeligheid voor zintuiglijke indrukken diep raken. Aan de andere kant kan deze kroniek juist ook wat betekenen voor de ontwikkeling van de verbeelding en creativiteit van de wat meer nuchtere, praktische lezer.
Didactische en letterkundige analyse
Dimensies |
Indicatoren |
Toelichting | complicerende factoren |
Algemene vereisten |
Bereidheid |
De lezer moet bereid zijn een boek te lezen waarin het meeste is weggelaten en waarin hij zijn verbeelding maximaal moet inzetten. Alleen de essentie staat er nog en dat is vaak een zeer zintuiglijke waarneming. Ook moet de lezer bereid zijn over vervreemdende situaties te lezen. De lezer die van poëzie houdt of zelf gedichten schrijft, zal dit werk vast waarderen. |
|
Interesses |
Het boek is interessant voor lezers die affiniteit hebben met de belevingswereld, ontwikkeling en psychologie van het kind. Ook is het boek interessant voor lezers die belangstelling hebben voor mengvormen in de literatuur, in dit geval de combinatie van poëzie en proza. |
|
Algemene kennis |
Niet echt van toepassing. Je wordt wel ondergedompeld in de huiselijke sfeer van een eenvoudig mijnwerkersgezin in de eerste helft en het midden van de vorige eeuw. |
|
Specifieke literaire en culturele kennis |
Het is handig als de lezer al eerder kennis heeft genomen van poëzie en stijlmiddelen die bij poëzie worden ingezet, zoals de functie van witregels, enjambement, herhaling, synesthesie, personificatie en metafoor. |
Vertrouwdheid met literaire stijl |
Vocabulaire |
Zeker niet ingewikkeld. Soms lijkt het alsof je een kinderversje leest. Vreemd genoeg weet de auteur met eenvoudige woorden een vervreemdende sfeer neer te zetten, waardoor je juist zelfs de meest eenvoudige woorden op een andere manier gaat bekijken. Je merkt dat je, net als het kind, soms zelfs aan die heel eenvoudige woorden nog niet genoeg houvast hebt. |
|
Zinsconstructies |
Een afwisseling van heel eenvoudige zinnen, die in een kinderboek zouden kunnen staan, en wat langere samengestelde zinnen of afgebroken, onvolledige zinnen die je veelal in poëzie tegenkomt. |
|
Stijl |
Zintuiglijk en tegelijkertijd heel compact. In weinig woorden roept de auteur een hele ruimte op die bijna tastbaar wordt. Tussen beschrijvingen vind je ook vervreemdende dialogen. |
Vertrouwdheid met literaire personages |
Karakters |
Meestal staat het kleine meisje centraal. Daarnaast komen moeder, vader, grootmoeder, grootvader, zusjes, een ‘bijzondere’ broer Guillaume, ooms en tantes voor. Op latere leeftijd komt daar ook nog een man bij, de partner van de ik. Voor alle karakters geldt dat ze vaker terugkomen, maar heel minimaal worden geschetst. Door de herhaling én door de eigen invulling van de lezer, krijgen ze toch een bepaalde gelaagdheid. |
|
Aantal karakters |
Alle personages passen bij de huiselijke sfeer van het gezin en de familie, met af en toe een vreemde van daarbuiten (een slager, een willekeurige man of vrouw uit de buurt). Het aantal karakters vormt niet per se een probleem, maar desondanks raak je snel de grip kwijt op de weinige personages die er zijn, doordat ze zo vluchtig zijn beschreven en je ze niet in een duidelijke verhaallijn in hun ontwikkeling volgt. |
|
Ontwikkeling van en verhouding tussen de karakters |
De ontwikkeling en verhouding tussen de karakters is ongrijpbaar. Dat heeft er ook mee te maken dat het om flarden van herinneringen gaat. Er zit geen chronologie in, waardoor alles door elkaar loopt. Waar de grootmoeder op de ene bladzijde dood is, leeft zij een paar bladzijden later weer. Typisch voor herinneringen is ook dat er heel fijne tussen zitten, waarin je een geborgenheid en veiligheid voelt van het kind bij de moeder, en een andere herinnering met juist een kil gevoel van afwijzing, angst of eenzaamheid. |
Vertrouwdheid met literaire procedés |
Spanning |
De spanning bevindt zich op diverse niveaus. Allereerst heb je de vreemde vorm van de kroniek. Die roept nieuwsgierigheid op: de verdeling in allerlei episodes, die op zichzelf weinig houvast bieden. Het feit dat je steeds moet aftasten wat er gebeurt en wat het betekent, is heel spannend. Je voelt je zelf haast weer kind tussen de volwassenen. |
|
Chronologie |
De kroniek is verre van chronologisch. De tijd speelt wel een heel belangrijke rol, omdat de auteur daar zichtbaar mee speelt. De herinnering staat centraal, de duik in het verleden en het houvast dat je daarbij voortdurend kwijtraakt. De lezer kan proberen de puzzel te leggen, maar het zal hem nooit helemaal lukken, omdat een groot deel van de puzzelstukjes ontbreekt. |
|
Verhaallijn(en) |
Er zijn niet echt verhaallijnen, eerder motieven. Soms heeft een bepaalde episode wel een kleine, korte lijn, omdat de op elkaar volgende fragmenten met elkaar te maken hebben, maar voor je het weet, worden ze onderbroken, of raak je ze voorgoed kwijt. Hiermee zit de auteur de werkelijkheid heel dicht op de huid. |
|
Perspectief |
Het perspectief wisselt. Vaak zit je in het hoofd van een ik, maar het is steeds even aftasten of deze ik het kleine meisje is, of dat ze alweer wat ouder of zelfs volwassen is. Je ziet hierdoor heel goed de gelaagdheid van de mens die ook nog steeds het kind van vroeger is. Dat kind kan ook op volwassen leeftijd ineens naar boven komen. Af en toe lees je iets wat op een kinderversje lijkt, met een totaal ander perspectief, of je leest een wat afstandelijke beschrijving van een situatie, waarin je wel een ‘ik’ vermoedt, die toeschouwer is, maar die niet genoemd wordt. |
|
Betekenis |
Zoals vaak in poëzie ligt de betekenis van Mijnwerk verscholen tussen de regels. Je kunt er geen sluitend geheel van maken vanwege de vele open plekken. Toch zijn er allerlei terugkerende motieven aan te wijzen die met elkaar samenhangen, waardoor je uiteindelijk dicht bij de ondertitel terechtkomt: het is een kroniek van een familie in scherven. Die scherven staan symbool voor de kwetsbare, soms gebroken relaties tussen de personages, maar ook voor de kroniek op zichzelf: er zijn alleen nog scherven of flarden over. Daardoor ga je ook nadenken over het verschijnsel ‘herinnering’ en ‘gebeurtenis’. Je beseft dat alles wat er gebeurt, door ieder individu weer anders beleefd wordt. Ook kan het zijn dat er zoveel uit de herinnering is weggevallen dat je er daardoor nauwelijks vat op krijgt. Wat dit boek ook bijzonder maakt is de aandacht voor de zintuiglijke beleving, waardoor je al lezend niet alleen in je hoofd blijft zitten, maar vanzelf ook in je lijf belandt en – op magische wijze – ook in je eigen herinneringen en belevingen, doordat die uit het boek zo open zijn beschreven dat je veel zelf kunt invullen. |
Relevante bronnen voor docenten |
|
Interview met Kreek Daey Ouwens |
Externe leestips |
|
Arthur van Schendel, De waterman (1933) |
Auteur docentinfo |
|
Dietske van den Berg-Geerlings |