Docenten Nederlands 15-18
| niveau 3 | Kees de jongen
Introductie
Theo Thijssen (1879-1943) was schrijver, onderwijzer en socialistisch politicus. Veel van zijn boeken zijn geschreven voor volwassenen, maar gaan over de levens van kinderen. Zijn verhalen worden gekenmerkt door eenvoudig taalgebruik en alledaagse gebeurtenissen. Dat geldt bijvoorbeeld voor De gelukkige klas en Het grijze kind, maar ook voor Kees de jongen. Thijssen hield niet van dure woorden en literaire hoogstandjes. Daarnaast bevatten zijn werken veel autobiografische elementen, zo ook Kees de jongen. Net als Kees was Thijssen de zoon van een schoenmaker, die op jonge leeftijd stierf, en kende Thijssen het Amsterdamse middenstandsmilieu rondom de eeuwwisseling uit eigen ervaring. Verder is het verhaal niet echt autobiografisch. Dat geldt alleen voor zijn werk In de ochtend van het leven (1941). De maatschappijkritiek voert nooit de boventoon in zijn werk, maar vormt slechts de achtergrond waartegen het eigenlijke verhaal zich afspeelt.
Kees de jongen wordt over het algemeen beschouwd als Thijssens beste boek. Opvallend is dat ondanks de grote waardering voor Kees de jongen van grote namen als Simon Carmiggelt, Remco Campert - die de hoofdpersonen van deze roman zelfs in Het leven is verrukkulluk laat terugkomen - en Bob den Uyl, dit boek nooit in de grote literaire handboeken is opgenomen.
Inhoud
Let op: onderstaande tekst bevat belangrijke details over de afloop van het verhaal.
In Kees de jongen volgen we de bijna twaalfjarige Kees Bakels gedurende een jaar van zijn leven. Kees is een schoenmakerszoon uit de Amsterdamse Jordaan. Het loopt geen storm in de winkel, dus het gezin kan het met wat financiële hulp maar net bolwerken. Kees is een montere jongen, die zich ver verheven voelt boven zijn klasgenoten en er – ondanks de armoedige situatie thuis – altijd keurig bij wil lopen. Zo voelt hij er niks voor in een buisje (jasje) te lopen dat is gemaakt van een oude zwarte mantel van zijn grootmoeder, omdat de stof volgens hem geen 'jongensgoed' is.
Na de ziekte en dood van zijn vader vervalt het gebroken gezin tot grotere armoede. De winkel wordt opgeheven en het gezin verhuist naar een nieuwe buurt. Kees moet regelmatig naar Stark & Co, de koffie- en theefirma waarvoor zijn moeder nu werkt. Lange einden lopen kan Kees goed met de door hem uitgevonden 'zwembadpas' (een speciale manier van voortbewegen om sneller naar het zwembad te lopen). Op een dag ziet Kees bij Stark & Co dat er een jongste bediende wordt gevraagd. Kees besluit zijn school niet af te maken en bij Stark & Co te gaan werken. Ze kunnen het geld goed gebruiken. Met enige weemoed neemt hij afscheid van zijn klasgenootje Rosa Overbeek, over wie hij in moeilijke tijden veel heeft gedagdroomd - dromen die dit keer 'eng' dicht bij de werkelijkheid komen.
Moeilijkheid
Kees de jongen is geen moeilijk N3-boek. Het zit verteltechnisch niet ingewikkeld in elkaar en ook qua betekenis is de 'diepere laag' – de kracht van de verbeelding – voor lezers van alle niveaus, met eventueel wat hulp voor de N2-lezer, goed te vinden. N2-lezers kunnen wel moeite hebben met de afwezigheid van spanning. Voor N4-lezers biedt het verhaal zelf wellicht te weinig uitdaging, maar zij kunnen wel gemotiveerd worden door het feit dat het om een klassieker gaat en hierop reflecteren.
Dimensies |
Indicatoren |
Toelichting | complicerende factoren |
Algemene vereisten |
Bereidheid | Voor N2-lezers is Kees de jongen een relatief dik boek, gelet op wat er daadwerkelijk voor 'spannends' in het verhaal gebeurt. Als lezers echter gegrepen worden door de gedachten van Kees, is het absoluut geen zware opgave om door het boek heen te komen. |
Interesses | Het boek is interessant voor leerlingen die van realistische boeken over dagelijkse gebeurtenissen houden, in dit geval gesitueerd aan het begin van de twintigste eeuw, en voor leerlingen die kunnen opgaan in de kinderlijke fantasie. | |
Algemene kennis | Niet vereist. | |
Specifieke literaire en culturele kennis | Niet vereist. | |
Vertrouwdheid met literaire stijl |
Vocabulaire | Het woordgebruik is hier en daar wat gedateerd, doordat een voorbije wereld wordt geschetst. Denk aan woorden als boezelaars, je krijgt 'de complimenten van', jongensceintuur/gordel, briefkaart, buis, goed (kleding), opoe en baliekluivers. Uit de context valt meestal de betekenis wel af te leiden, en anders kan altijd een woordenboek gebruikt worden. |
Zinsconstructies | Er wordt veel - hier en daar ouderwetse - spreektaal gebruikt, zoals: 'Maar bedelen, dat vertikte hij, om die mevrouw alles aan d’r neus te hangen van die betaling en van die zorgen, dat lapte-n-ie’m niet, daar had ze ook eigenlijk niets mee nodig, ze moest uit d’r eigen betalen, ze was rijk genoeg.' (p. 69). N2-lezers kunnen hier wat moeite mee hebben, maar het zal nergens hun begrip van het verhaal in de weg zitten. | |
Stijl | Thijssens schrijfstijl wordt gekenmerkt door eenvoud. Hij gebruikt alledaagse woorden (voor die tijd) en spreektaal. Daarnaast is er vaak sprake van dialoog. Dit is prettig voor de minder ervaren N2-lezer. Het onderscheid tussen Kees’ gedachten en de werkelijkheid is niet altijd duidelijk gemarkeerd. Van alle lezers vraagt dat oplettendheid. | |
Vertrouwdheid met literaire personages |
Karakters | Naast de hoofdpersoon Kees zijn de belangrijkste personages voor het verloop van het verhaal zijn directe familieleden, juffrouw Dubois (de huurster) en Rosa Overbeek, het meisje uit zijn klas op wie hij heimelijk verliefd is. Allemaal 'gewone' mensen die bij veel lezers herkenning zullen oproepen. |
Aantal karakters | Overzichtelijk aantal. Voor geen enkele lezer een probleem. | |
Ontwikkeling van en verhouding tussen de karakters | Kees blijft gedurende het hele verhaal een montere jongen die, ondanks alle tegenslag, zich dapper door alles heen slaat en het leven neemt zoals het komt. Zo pakt hij na de dood van zijn vader de draad snel weer op en is hij vastberaden om te gaan werken, ondanks dat hij het jammer vindt dat hij dan zijn school niet kan afmaken, zodat hij het gezin financieel kan ondersteunen. De verhoudingen tussen de karakters zijn niet complex. Kees wil graag een voortreffelijke zoon zijn voor zijn ouders en ook op school is hij graag de 'beste' van de klas. Hij is dan ook apetrots als hij op school 'de bel' krijgt. | |
Vertrouwdheid met literaire procedés |
Spanning | Voor N2-leerlingen kan het gebrek aan spanning een probleem zijn. Het is zaak dat zij gewezen worden op wat er allemaal in de verbeelding van Kees gebeurt. |
Chronologie | Nagenoeg chronologisch, afgezien van een enkele flashback, zoals wanneer Kees zich in het eerste hoofdstuk 'verscheidene stomme streken' herinnert die hij als kleine jongen uithaalde. Geen probleem. | |
Verhaallijn(en) | In het tweede hoofdstuk worden twee verhaallijnen geïntroduceerd. De ene verhaallijn beschrijft wat Kees zich verbeeldt en de andere wat er in werkelijkheid gebeurt. Dit gebeurt volgens een vast stramien: er wordt een gebeurtenis beschreven, die aanleiding geeft tot een fantasie, gevolgd door de werkelijke afloop, vaak een anticlimax. Voorbeeld: Kees heeft in de krant gelezen dat 'baliekluivers' het monument op de Dam ontsieren. Hij fantaseert daarover eens een opmerking te maken tegen een 'deftige heer' om zo als Amsterdamse jongen een goede indruk te maken. Maar in de werkelijkheid wordt hij op de Dam aangesproken door een Fransman en staat hij met zijn mond vol tanden. | |
Perspectief | Er is sprake van een personaal perspectief vanuit Kees. Alleen zijn gedachten en gevoelens worden weergegeven. Gebeurtenissen waar hij niet fysiek bij aanwezig is, worden alleen beschreven als ze Kees ten gehore zijn gekomen. Hoewel Kees enerzijds zeer herkenbare (kinder)fantasieën heeft, zoals de droom ooit beroemd te worden, zijn er ook voor die tijd specifieke verlangens die minder herkenbaar zullen zijn voor de hedendaagse lezer, zoals de wens een 'grote pers' (een begerenswaardige postzegel) te bemachtigen. | |
Betekenis | N2-lezers zullen Kees de jongen vooral lezen als een verhaal over het dagelijks leven van een jongen uit het begin van de twintigste eeuw in de grote stad. N3-lezers zullen meer oog hebben voor de maatschappelijke situatie waarin Kees opgroeit en aan het denken worden gezet over de kracht van de verbeelding voor Kees in de situatie waarin hij zich verkeert. Voor N4-lezers ligt de uitdaging niet zo zeer op het gebied van inhoud, als wel op het gebied van de receptie van het werk. Voor hen is het interessant om te reflecteren op de vraag waarom het als een klassieker wordt beschouwd, en op de wijze waarop de klassieker voortleeft (bewerkingen e.d.). |